De werkwoordstijden (vier)
Uitleg
In de Nederlandse taal zijn er acht verschillende tijden. Deze vier tijden zijn het belangrijkste. Je kunt ook direct de uitleg en de voorbeelden van de acht werkwoordstijden lezen.
Voor de werkwoordspelling is het handig om verschillende tijden te herkennen. Oefen met de werkwoordspelling in de tegenwoordige en de verleden tijd.
Er zijn twee stappen om te achterhalen in welke tijd een zin staat. Eerst kijk je in welke tijd de persoonsvorm staat (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en dan kijk je of de zin voltooid is (dan heeft de zin een voltooid deelwoord in combinatie met een vorm van hebben of zijn).
De stappen:
- Stap 1: Kijk naar de tijd waarin de persoonsvorm staat:
- t.t.: tegenwoordige tijd
- v.t.: verleden tijd
-
Stap 2: Kijk of de zin in de voltooide tijd staat
- v: voltooide tijd: in de zin staat een vorm van hebben of zijn en een voltooid deelwoord
- o: onvoltooide tijd: de zin heeft geen vorm van hebben of zijn of/en de zin bevat geen voltooid deelwoord
Voorbeelden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- o.t.t.: onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik eet een appel.
- Ik ga naar de stad.
Onvoltooid verleden tijd
- o.v.t.: onvoltooid verleden tijd
- Ik at een appel.
- Ik ging naar de stad.
Voltooid tegenwoordige tijd
- v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd
- Ik heb een appel gegeten.
- Ik ben naar de stad gegaan.
Voltooid verleden tijd
- v.v.t.: voltooid verleden tijd
- Ik had een appel gegeten.
- Ik was naar de stad gegaan.
Oefen met het herkennen van de verschillende werkwoordstijden. Je kunt ook oefenen met de werkwoordspelling.