Het naamwoordelijk gezegde
Uitleg
Naast het werkwoordelijk gezegde (wwg) is er ook nog het naamwoordelijk gezegde (nwg). Op sommige scholen of niveaus wordt het naamwoordelijk gezegde niet behandeld. Dan kan deze uitleg gewoon overgeslagen worden. De oefeningen met naamwoordelijk gezegde zou ik dan ook vooral niet gaan maken.
Bij een naamwoordelijk gezegde is er altijd sprake van een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel, dat wordt dan samen met de rest van de werkwoorden het naamwoordelijk gezegde genoemd.
Dus:
nwg | wwg |
naamwoordelijk gezegde: | werkwoordelijk gezegde: |
koppelwerkwoord + | zelfstandig werkwoord + |
(hulpwerkwoorden)+ | (hulpwerkwoorden)+ |
naamwoordelijk deel | (lijdend voorwerp) |
Er zijn negen koppelwerkwoorden, het is handig om deze werkwoorden uit je hoofd te leren (Let op: soms hoef je er maar zeven te kennen!):
- zijn
- schijnen
- worden
- heten
- blijven
- (dunken)
- blijken
- (voorkomen)
- lijken
Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp, meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. In het voorbeeld hieronder is Josje dus een juf.
Voorbeeld 1: |
Josje is juf. Josje: onderwerp is + juf: naamwoordelijk gezegde (juf: naamwoordelijk deel). |
Voorbeeld 2: |
Barbara is lief. Barbara: onderwerp is + lief: naamwoordelijk gezegde (lief: naamwoordelijk deel) |
Let op: een zin met een naamwoordelijk gezegde bevat nooit een lijdend voorwerp!